In de Lutherse kerk wordt gesproken over “het ene openbare ambt van Woord en Sacrament”. Dit geeft aan dat het vóór alles gaat om de verkondiging van het Woord en de bediening van de Sacramenten. Het gaat bij het ambt niet om de persoon die het ambt bekleedt, maar uitsluitend om de vraag of de ambtsuitoefening dienend is ten aanzien van de verkondiging van het evangelie.
In de Augsburgse Confessie wordt gezegd over de kerk: “De Kerk is de gemeenschap van heiligen waarin het evangelie zuiver geleerd wordt en waarin de sacramenten op de juiste wijze bediend worden.”
In deze Kerk zijn alle christenen gelijk, hoewel niet iedereen dezelfde taak heeft. Dit lijkt in tegenspraak met elkaar.
Luther legt de nadruk op de functie van het Woord. Het Woord komt van buitenaf, van Godswege tot je. Dit Woord moet gesproken, vertaald en uitgelegd worden; het Woord moet je aangezegd worden om het te kunnen geloven. Daartoe roept God enkelingen tot de dienst van de verkondiging. Het ambt van het Woord vertegenwoordigt Christus als “tegenover” van de gemeente.
Gemeenschap van gelovigen en ambt zijn beiden nodig in de Kerk. Om in het ambt van het Woord te kunnen dienen, is er een gemeente nodig die beroept en is het nodig dat de persoon in kwestie geordineerd wordt. Deze ordinatie is een belofte zich in te zetten voor het Woord en de goede orde van Christus in het samenleven van de gemeente.
Beide aspecten zijn dus nodig: het algemeen priesterschap van gelovigen en het ambt van het Woord.
Directe dragers van het openbare ambt van het Woord zijn alleen de predikanten. Daarnaast kent de lutherse kerkorde mensen die geroepen zijn tot bijstand in het openbare ambt van Woord en Sacrament: ouderlingen, kerkrentmeester, diakenen, kerkmusici en anderen die tot een kerkelijke dienst gesteld zijn. De plaatselijke gemeente kan dit naar behoefte invullen.
In de hervormde en gereformeerde traditie wordt het ene openbare ambt van Woord en sacrament in drie ambtsoorten onderscheiden, namelijk in dat van predikant, ouderling en diaken, ieder met hun eigen taken.
Dat is overgenomen in de kerkorde van de PKN, maar tegelijk wordt -overeenkomstig de strekking van de Lutherse kerkorde – het eigen karakter van het predikantsambt temidden van andere ambtsdragers onderstreept: in de beroepsbrief wordt rekening gehouden met de vrijheid van het ambt van predikant als dienaar des Woords. De predikant is niet aan de kerkenraad of de gemeente ondergeschikt.
Wat is nu het bijzondere van het ambt?
1) Persoonsgebondenheid: de taak wordt gedelegeerd aan een persoon of groep personen, die deze niet kan ‘doorschuiven’. Het ambt is persoonsgebonden.
2) Optreden uit naam van: iemand die een ambt bekleedt, voert een bepaalde taak uit namens een bepaalde gemeenschap. Dat ‘namens’ is meer dan ‘in opdracht van’ of ‘ten bate van’. In het optreden van de ambtsdrager is in feite de hele gemeenschap actief. Bij een ambt is er altijd sprake van een gemeenschap die bevoegdheden delegeert aan een persoon, en die gemeenschap kan deze bevoegdheden ook weer terugnemen.
3) Representatie: ook als de ambtsdrager niet een specifieke taak verricht, is in hem of in haar de gemeenschap zichtbaar. Het ambt representeert de groep. Dat betekent dat een ambtsdrager ook altijd formeel lid moet zijn van de betreffende groep of gemeenschap, en daaraan een zekere loyaliteit moet tonen. De ambtsdrager moet altijd in het belang van en tot welzijn van de gemeenschap handelen.
In de kerk is er een zeker verschil tussen ouderlingen en diakenen aan de ene kant en predikanten aan de andere. De ambten van ouderlingen en diaken zijn aan de plaatselijke gemeente gebonden, terwijl dat van predikant vanuit het geheel van de kerk aan een persoon is toegekend. Wie diaken wordt in een andere gemeente zal opnieuw bevestigd moeten worden, terwijl een predikant als ambtsdrager van de kerk slechts intrede doet op een andere plaats.